De medische diagnose chronische hyperventilatie

De medische diagnose chronische hyperventilatie

Dit artikel is geschreven door Drs. B. Snitslaar,  neuroloog, in de jaren 80 verbonden aan het Fobieënproject van de afdeling Persoonlijkheidsleer van de subfaculteit Psychologie van de Universiteit van Amsterdam. Later was hij in dienst bij de Gemeenschappelijke Medische Dienst, afdeling Onderzoek en Ontwikkeling, sectie Onderzoek. Hoewel er in dit artikel veel medische termen worden gebruikt, kan het u toch goede achtergrondinformatie geven. Ook als u medicus bent en geïnteresseerd bent in wat meer accurate informatie over het syndroom van de chronische hyperventilatie, zijn de medische artikelen op deze site wellicht interessant voor u . 

Zoals bij elk medisch onderzoek is ook – bij de medische diagnose chronische hyperventilatie – de anamnese van groot belang. Zowel specialistisch als algemeen. Terwijl bovendien adequate aandacht voor psychosociale factoren obligaat is. Vrijwel zonder uitzondering presenteren de lijders aan chronische hyperventilatie bij de anamnese een stereotype beeld.

Klachten veroorzaakt door chronische hyperventilatie

Voor een complete lijst van de klachten zie het artikel over de symptomen en klachten. Deze vooral in bepaalde situaties optredende klachten bepalen de vervolgens optredende fobische verschijnselen .Deze moeten worden gezien als een acute exacerbatie van de chronische hyperventilatie. Sommige patiënten worden er ‘s nachts mee wakker worden (droom?). Anderen krijgen het soms juist wanneer ze na een periode van actie rustig voor de tv zitten. Maar het merendeel van de betrokkenen verwijst naar klassieke situaties als een winkel vol mensen, de rij voor een kassa in de supermarkt, volle trams of bussen, liften, tunnels, drukte in bioscopen en schouwburgen.

Patiënten met een fobie hyperventileren chronisch

Zo was onze ervaring sedert jaren op ’het Fobieënproject’ van de afdeling Persoonlijkheidsleer van de Subfaculteit Psychologie van de Universiteit van Amsterdam. Het merendeel van de patiënten die zich met een fobie melden (meestal claustrofobie), hyperventileren chronisch met exacerbaties in de fobische situaties.

De mogelijkheid tot verder adequaat onderzoek en behandeling verkleind

Onder andere Lum constateerde ook het omgekeerde. Namelijk dat de meeste van de vele honderden door hem onderzochte patiënten met hyperventilatie, in mindere of meerdere mate met fobische angsten zijn behept. Hierbij dien ik ook de soms sterk uitgesproken hypochondrische angsten te noemen. Deze angsten manifesteren zich meestal – net als de fobieën – in aansluiting op (dus ná) de eerste fikse hyperventilatie aanval. Het zijn o.a. deze vaak evidente hypochondrische preoccupaties die tot etikettering met ‘zenuwen’ of ’hysterie’ leiden. Hiermee wordt de mogelijkheid tot verder adequaat onderzoek en behandeling verkleind.

De betrokkene heeft uitingen van frustraties, woede en/of verdriet krachtig beheerst of verdrongen

Niet alleen ontstaan de fobische- en hypochondrische angsten meestal als gevolg van (in ieder geval in aansluiting op) de eerste duidelijke exacerbatie van de – dan vaak nog prille – chronische hyperventilatie. Maar we zien bij zorgvuldig opnemen van de anamnese, dat meestal aan de eerste duidelijke hyperventilatie aanval een langere periode van psycho-sociale stress vooraf is gegaan. Daarbij heeft de betrokkene zijn of haar uitingen van frustraties, woede en/of verdriet, krachtig beheerst of verdrongen.

Deze mensen decompenseren pas zodra zij zich niet meer goed hoeven te houden. Dus zodra de periode van voortdurende stress heeft opgehouden te bestaan. Dit is van groot belang wegens de consequenties die dit voor de aard van de behandeling kan hebben. Het vormt een rechtvaardiging voor de primaire behandeling van actuele klachten en verschijnselen. In plaats van bemoeienis met ethologische momenten.

Opvallende eigenschappen bij
lichamelijk- en neurologisch onderzoek

Ook ziet men herhaaldelijk decompensatie optreden wanneer de patiënt zonder gezichtsverlies hiervoor een somatische oorzaak (waar hij geen ‘schuld’ aan heeft) kan aanwijzen. Kenmerkend hiervoor is het instorten na een griepje. Of een eenvoudige operatie met dito narcose, een lichte commotio cerebri. Bij algemeen lichamelijk- en neurologisch onderzoek valt het volgende op:

  • de patiënt maakt, achter.een façade van normaalheid of gezondheid, een opmerkelijk geremde, gespannen, onzekere, en/of angstige indruk
  • hij of zij zucht opvallend vaak en diep. Hierbij zijn de zuchten nogal eens in de spraakademhaling verstopt
  • het ademhalingspatroon is onregelmatig
  • de abdominale/diafragmatische ademhaling is vervangen door een voornamelijk thoracale vorm, met het kenmerkende ‘sternale heffen’
  • de huid is klam, de handen, maar vooral de oksels, vaak nat
  • er is een dermographia rubra et alba
  • bij vrouwen treden vaak rode flushes over hals en voorste thoraxwand op
  • het hartritme toont vaak een te sterk uitgesproken respiratoire arythmie
  • vooral bij vrouwen zijn de handen (en voeten) vaak koud en rood/paarsachtig verkleurd
  • de bloeddruk en de polsfrequentie zijn vaak hoger dan bij gezonden
  • de reflexen verlopen meestal zeer levendig
  • vaak laat zich een reflex volgens Chvostek opwekken
  • we zien een (inmiddels kenmerkend) fladderen van de oogleden bij staan met gesloten ogen (proef van Romberg), door ons ‘hysterical fluttering of the eyelids’ genoemd
  • bij de top-neusproef zijn er tremoren met vooral een intentionele toename.