Onderzoeksbevindingen bij chronische hyperventilatie

Onderzoeksbevindingen bij chronische hyperventilatie

Dit artikel is geschreven door Drs. B. Snitslaar,  neuroloog, in de jaren 80 verbonden aan het Fobieënproject van de afdeling Persoonlijkheidsleer van de subfaculteit Psychologie van de Universiteit van Amsterdam. Later was hij in dienst bij de Gemeenschappelijke Medische Dienst, afdeling Onderzoek en Ontwikkeling, sectie Onderzoek. Hoewel er in dit artikel veel medische termen worden gebruikt, kan het u toch goede achtergrondinformatie geven. Ook als u medicus bent en geïnteresseerd bent in wat meer accurate informatie over het syndroom van de chronische hyperventilatie, zijn de medische artikelen op deze site wellicht interessant voor u . 

Laboratorium- en andere technische onderzoeksbevindingen bij patiënten met chronische hyperventilatie toonden de volgende resultaten:

  • De plasma-bicarbonaatspiegel ligt bij patiënten met
    chronische hyperventilatie vrijwel altijd onder de laagst normale waarde. Lewis beschreef dit fenomeen al in 1916 naar aanleiding van zijn onderzoek naar lijders aan het – toen zo genoemde – ‘effort syndrome’. Thans verondersteld men, dat dit identiek is aan het fenomeen van de chronische hyperventilatie. De pCO2 bevindt zich gewoonlijk in het gebied van de laag- tot subnormale waarden.
  • De urine is vaak neutraal of alkalisch.
  • Electromyografie (EMG) brengt via het hierop gerichte onderzoek meestal de voor latente tetanie (=chronische hyperventilatie) kenmerkende duplets, triplets en multiplets aan het licht.
  • Electroencefalografie (EEG) laat ons vaak een overmaat aan trage activiteit zien. Vaak over de temporale gebieden. Niet zelden ook met irritatieve kenmerken. Vooral onder invloed van hyperventilatieprovocatie zien we dikwijls paroxysmen van soms hoog gevolteerde trage golven. Al met al leidt een dergelijk onderzoek nog al eens tot de uitspraak dat met migraine, of/en epileptische factoren moet worden rekening gehouden. Ook valt hierbij de term stamfunctiestoornissen regelmatig.
  • Electrocardiografie (ECG) toont bij de betreffende patiënten vaak depressie van het S-T-segment en afplatting. Ook wel inversie van de T-toppen. Vaak leidt dit tot opname op een Cardiologie afdeling van een ziekenhuis. Vooral als men dit waarneemt in combinatie met patiënt’s hartangst. En de acuut optredende klachten in het kader van een exacerbatie van de hyperventilatie.
  • Capnografisch onderzoek laat bij veel van de chronisch hyperventilerenden een opvallende onregelmatigheid in het adempatroon zien en het kenmerkende zuchten. Na hyperventilatieprovocatie keert de hoeveelheid CO2 in de ademlucht van chronisch hyperventilerenden trager naar het uitgangsniveau terug, dan bij gezonden.