Wetenschappelijke publicaties over hyperventilatie

Wetenschappelijke publicaties over chronische hyperventilatie

Dit artikel is geschreven door Drs. B. Snitslaar,  neuroloog, in de jaren 80 verbonden aan het Fobieënproject van de afdeling Persoonlijkheidsleer van de subfaculteit Psychologie van de Universiteit van Amsterdam. Later was hij in dienst bij de Gemeenschappelijke Medische Dienst, afdeling Onderzoek en Ontwikkeling, sectie Onderzoek. Hoewel er in dit artikel veel medische termen worden gebruikt, kan het u toch goede achtergrondinformatie geven. Ook als u medicus bent en geïnteresseerd bent in wat meer accurate informatie over het syndroom van de chronische hyperventilatie, zijn de medische artikelen op deze site wellicht interessant voor u . 

Wetenschappelijke publicaties over chronische hyperventilatie verschijnen reeds sinds de jaren 20 van de vorige eeuw. Wij doelen hierbij op de voornamelijk psychosociaal bepaalde respiratoire alkalose, en niet op door primair organische oorzaak geprovoceerd overademen.

Een indrukwekkende hoeveelheid kennis in de wetenschappelijke publicaties over hyperventilatie

Er is een indrukwekkende hoeveelheid kennis welke omtrent deze aandoening beschikbaar is. Toch ontbreekt bij een opmerkelijk groot aantal van de lijders daaraan de diagnose. Zo zag de schrijver bijvoorbeeld op verzoek van het GAK en de GMD 24 personen in het kader van een psychiatrisch expertise onderzoek in 1980 en de eerste helft van 1981.
Op grond van de gehanteerde anamnestische criteria en bevindingen bij onderzoek bleek bij 18 van hen de diagnose chronische hyperventilatie van toepassing. Hierbij was het waarschijnlijk, dat deze aandoening verreweg de voornaamste of zelfs enige bron was van de klachten welke tot ziekteverzuim of arbeidsongeschiktheid aanleiding had gegeven. In alle 18 gevallen (75%) was de diagnose niet eerder gesteld.

De diagnose hyperventilatiesyndroom maar bij 0,1% gesteld

Mogelijk was het – nog niet geïdentificeerd – selectiegebeuren hiervan de oorzaak. Dus dat juist en vooral patiënten met chronisch hyperventilatie waren verwezen. Toch blijft het opmerkelijk, dat bijvoorbeeld in 1980 bij de 16.183 in de diagnosecategorie V (psychische ziekten) gemelde gevallen, de diagnose hyperventilatiesyndroom bij niet meer dan 179 personen (0,1%) werd gesteld.

5 – 11% van patiënten die een huisarts raadplegen, doen dit vanwege hyperventilatie

Door verschillende auteurs is al eerder waarschijnlijk gemaakt, dat er zich onder patiënten die zich met klachten bij een arts melden, niet eerder als zodanig herkende lijders aan hyperventilatie bevinden. Zo vond Tavel (1964) dat 5 – 11% van patiënten die een huisarts raadpleegden, dit deed op grond van klachten die uiteindelijk hyperventilatie bleken te zijn. Noehren (1966) noemde in dit verband voor de klinische praktijk in het algemeen 10%,. En Mc Kell achtte bij 500 patiënten in een gastro-enterologische kliniek bij 5,8% de diagnose hyperventilatiesyndroom van toepassing . In 1969 schreef Silverman met betrekking tot niet psychotische psychiatrische patiënten, dat hiervan 30% aan de betreffende aandoening leed.

25% van patiënten met hyperventilatie kregen cardiologische verwijzingen

Lum onderzocht in de 70-er jaren 700 lijders aan hyperventilatie. Hij rapporteerde onder andere dat 25% van deze patiënten cardiologische verwijzingen achter de rug hadden. Toch bleek het hyperventilatiesyndroom de oorzaak van de symptomen en klachten te zijn geweest.

Het ‘hyperventilatiesyndroom’ in de Engelstalige leer- en handboeken

Lum wees echter ook op het volgende. De Engelstalige leer- en handboeken vermelden onder het hoofd ‘hyperventilatiesyndroom’ alleen de klassieke triade. Massaal en evident overademen, paresthesieën rond mond en acra en tetanieën. De tetanieën zijn zeldzaam en worden bij niet meer dan 1% van de hyperventilerende patiënten gezien.

Chronische hyperventilatie wordt vaker niet dan wel adequaat gediagnosticeerd

In het algemeen nemen medici aan dat het hyperventilatiesyndroom zich uitsluitend kenmerkt door acute aanvallen van overademen. Met de hierbij voorkomende klachten en verschijnselen. Toch is gebleken dat de chronische hyperventilatie algemeen is. Dit fenomeen wordt vaker niet dan wel adequaat gediagnosticeerd. Ons inziens komt dit door de volgende oorzaken.

  • De onbekendheid van artsen met het verschijnsel. De aandoening komt als zodanig niet in de medische hand- en leerboeken voor. En krijgt ook overigens in het onderwijs aan de toekomstige arts vrijwel geen aandacht.
  • De betreffende patiënten vertonen dikwijls een voor de aandoening kenmerkende eigenaardigheid in de klachtenpresentatie. De geconsulteerde arts ervaart hierbij een discrepantie tussen de mate van ongerustheid van de patiënt enerzijds en het ontbreken van objectieve verschijnselen van een welomschreven conventioneel ziektebeeld anderzijds. Bovendien bestaat er vaak een vreemd soort vaagheid in de klachten en/of symptoompresentatie. Mijns inziens is dat een vertaling is van grote onzekerheid van de patiënt. En van zijn behoefte aan houvast. Dit induceert onzekerheid aan de kant van de geneesheer. Deze raakt hierdoor geïrriteerd. En is dan gemakkelijker geneigd om de patiënt gerust te stellen met de mededeling ‘dat ie niks heeft’ en dat het op ‘zenuwen’ berust.
  • Soms ook voelt de medicus zich door de patiënt beetgenomen. Nadat de arts zich heeft bezig gehouden met klachten welke in de richting leken te wijzen van een stoornis in de tractus circulatorius, tractus digestivus, schildklierfunctie, of het centrale zenuwstelsel. Deze klachten leken houvast te bieden in een situatie van onzekerheid. Ze werden dan te gretig aangegrepen om de patiënt bijvoorbeeld te verwijzen naar een specialist, die dan ook ‘niks’ vindt’.